Met driftige gebaren zit ik te vertellen. Hij zit tegenover me en knikt. Luistert. En knikt. Zelfs als hij iets had willen zeggen, was dat waarschijnlijk niet gelukt. En dus knikt hij en zie ik hem naar mijn zwierende armen kijken.
Ik zie hem kijken, maar ik praat door. Ik heb het bloedheet en ik ben boos. Niet op hem, maar op het leven. Terwijl ik aan een nieuwe zin begin pak ik het glas koele witte wijn dat voor me staat. Ik wacht nog even met drinken en houd het glas vast in mijn hand, terwijl ik met mijn elleboog op de tafel leun. Dan zwier ik mijn andere arm weer uit om iets wat ik zeg kracht bij te zetten.
En, plók, mijn hand raakt de onderkant van het wijnglas...en kiepert dat recht in mijn gezicht.
Ik slaak een gilletje en ben dan stil. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik heb zojuist gewoon een vol glas wijn in mijn eigen gezicht gegooid. En ik zit tegenover iemand die ik nog niet zo heel lang ken. Ik voel me een debiel maar moet ook keihard lachen. Omdat ik direct moet denken aan de manier waarop je iemand tot de rede roept als dat op een andere manier niet meer lukt: een plens koud water in het gezicht.
Nou dat is handig, moeten ze hierboven hebben gedacht, ze heeft dat glas wijn al in haar hand dus dan kan ze het net zo goed zelf in haar gezicht gooien.
Mijn tafelpartner reikt me een servet aan en wijst me erop dat de wijn nu rijkelijk mijn decolleté in druipt. "Zo, nu ben je in ieder geval wel afgekoeld" zegt hij met een grijns.