"Maar ik wil nog helemaal niet dood" schijnt hij huilend tegen mijn moeder te hebben gezegd. In mijn hoofd zei hij tegen haar dat op de Westerweg ter hoogte van de Intratuin. De weg die je vanuit Heerhugowaard neemt als je per auto naar Alkmaar rijdt. Of in hun geval vanuit het ziekenhuis in Alkmaar terug naar huis.
De zin waar ik niet bij was toen-ie uitgesproken werd. Maar 'van horen zeggen' is in dit geval niet minder krachtig. Godsallejezus, als je eigen vader, moeder of iemand van wie je krankzinnig veel houdt, die woorden uitspreekt en het niet om een grapje gaat, dan beklijft dat. Gaat het als een ijskoud stukje in je zitten huizen. En het blijft je bestoken met vragen. Mij in ieder geval wel.
"U gaat dood meneer. Haalt u nu even uw pyjama? Dan doen we u nog even verder onderzoeken om te zien hoe erg het allemaal is.
Mag u daarna weer naar huis (om dood te gaan)".
Zo heeft de arts het vast niet gezegd, maar het was wel de strekking. Mijn ouders dat kantoortje weer uit. Kan ik me zo voorstellen.
De gang door. Naar de parkeergarage waar ze de auto nog in een andere state of mind hadden neergezet. Ze moesten vast nog een paar euro betalen voor dat klotekaartje in de parkeerplaats. Mijn vader aan het stuur, want mijn moeder rijdt niet.
En dan naar huis. Over die Westerweg. Huilend dus, aldus mijn moeder. Misschien bespraken ze ook wanneer ze mij en mijn zus zouden bellen en dat het beter zou zijn om te wachten tot ze thuis waren.
Thuis, waar ze een tas met wat spullen pakten, mij en mijn zus belden waarna we allemaal naar dat stomme ziekenhuis in Alkmaar vertrokken.
Mijn vaders gezicht inmiddels groen en grijs kleurend. Wat overigens niet van horen zeggen is, maar wat ik met m'n eigen ogen kon aanschouwen. En waar mijn hoofd zelfs in die omstandigheden nog de korte notitie maakte dat dit niet slechts een uitdrukking is.
'Ik wil nog helemaal niet dood'. Die woorden draaien rondjes in mijn hoofd. Hij wilde nog helemaal niet dood. Dat weet ik en dat wist ik toen ook. Toch vraag ik me steeds weer af hoe het nou voor hem moet zijn geweest. Natuurlijk heb ik hem dat wel gevraagd. Waarop hij antwoordde dat hij ontzettend bang was om dood te gaan. Maar hoe zou hij er nu op terug kijken? Vanaf zijn plek op dat wolkie boven mij.
Daar was mijn vader namelijk een kei in. In dat achteraf-gelul. Waarbij hij best vaak wijze dingen zei. Niet bang was om zijn eigen angsten te benoemen of te veroordelen, om het grotere geheel te bezien en alles voor mij begrijpelijk te maken. Uitzicht geeft inzicht, zei hij mij eens.
Misschien had hij zijn eigen dood aan mij kunnen uitleggen. Alles net even wat lichter kunnen maken. Want dat-ie dood moest begrijp ik namelijk nog steeds niet.