Met driftige gebaren zit ik te vertellen. Hij zit tegenover me en knikt. Luistert. En knikt. Zelfs als hij iets had willen zeggen, was dat waarschijnlijk niet gelukt. En dus knikt hij en zie ik hem naar mijn zwierende armen kijken. Ik zie hem kijken, maar ik praat door. Ik heb het bloedheet en ik ben boos.