Ik hef mijn gezicht op, en ga op mijn tenen staan. Hij moet echter de grootste afstand afleggen, met z'n bijna 2 meter. "Doeg" zeg ik. "Doei" zegt hij. Ik reken op een zoen op m'n wang, maar voel een zoen op m'n mond. Niet half wang, half mond zoals toen we elkaar hallo begroeten eerder op de avond en wat ik onder een foutje had geschaard.