"Ik houd van hoe je denkt". Hij is even stil en staart naar iets achter mij. "Ik kan me gewoon niet voorstellen dat je niet in m'n leven bent. Maar dit..."zegt-ie terwijl hij met zijn handen een scheve cirkel in de lucht tekent, "kan ik niet".
"Ik had zoveel gevoel voor jou.." hij zwijgt even en kijkt naar zijn handen. Dan richt hij zijn blik op en kijkt de ruimte in die gevuld is met mensen die koffie aan het drinken zijn. Wij hebben ook koffie. Hij vroeg mij net ons houten dienblad met de twee koppen koffie vast te houden terwijl hij foto's nam voor op Instagram.
Er gaat iemand achter mij zitten in de tram. Ineens ruik ik een geur. Jouw geur. En met het ruiken van die geur komt ook het gevoel wat daar toen bij hoorde terug. Even voel ik weer zoals toen. Tranen wellen op, want ik mis het. En ik mis jou. De jou van toen. En de ik van toen.
Mijn telefoon pingt. Ik sta naar mijn vader te kijken die in de kist ligt. Ik had nog gevraagd aan de begrafenisondernemer of we hem niet in iets anders konden begraven. Zo'n kist vind ik cliché en kan ook ontzettend ordinair worden met van die satijnen binnenkanten.
“Oh, wat ben jij toch altijd zwart-wit”, beet hij me geregeld toe. “De wereld is niet zwart-wit, Marjolein”.
Hij noemde me vrijwel nooit bij mijn voornaam, dus het klonk raar als hij dat wel deed. Lief, liefje, liefke, schat en lieverd verving hij door mijn eigen naam, vrijwel alleen als hij pissig was.
Het is aan alles te zien. Het licht is anders. De zon schijnt niet langer rond zeven uur ‘savonds mijn huis binnen. En de prisma die ik voor het raam heb hangen maakt geen kleuren meer op mijn witte muur.
Je ruikt het ook. Zoals je het groene voorjaar met zijn frisse wind je zachtjes in je rug blaast, de zomer je omhult met z’n zoetheid, zo heeft de herfst ook een eigen geur.
“Het enige wat jij hoeft te doen is het te accepteren” zei je tegen me. Ik denk eraan terug terwijl ik de afwas sta te doen en naar buiten staar. Het is nu net zo donker buiten als dat het toen was, toen je naast me zat. En ook toen staarde ik voor me uit.
Ik ben in het huis van mijn ouders en kijk vanuit het zolderraam over de tuinen uit. Ik zie de achterbuurman de deur uitstappen. Hij loopt de tuin in en sjort aan iets.
“Oh, dus je hebt ‘m wel losgelaten” zegt een vriendin tegen me. “Knap hoor vind ik dat” zegt ze. “Ik heb zo’n hekel aan dat woord” voegt ze er nog aan toe.
“Nou” zeg ik ”Ik heb ‘m niet losgelaten. Ik geloof niet dat ik hem ooit los zal laten.