Ik ben vrijwel de enige. Naast het geluid van de zee en de schelpen die onder mijn schoenen knarspen is het stil. Zelfs de dieren lijken zich stil te houden. In de branding staan zeemeeuwen als volleerde zenmeesters in de verte te staren.
De rust veranderd als er twee kleinere witte vogels aan komen vliegen. Luidkeels kwetterend verstoren ze de rust.
“Oke, we gaan mediteren” zeg ik tegen hem. Hij glimlacht alsof ie het schattig vindt dat ik dat zeg, maar het niet gaat doen. Dan gaat hij toch tegenover me op de grond zitten. Mijn benen leg ik in kleermakerszit, en mijn handen leg ik op mijn knieën. Ik knipoog naar hem en doe mijn ogen dicht.