“Oh, wat ben jij toch altijd zwart-wit”, beet hij me geregeld toe. “De wereld is niet zwart-wit, Marjolein”.
Hij noemde me vrijwel nooit bij mijn voornaam, dus het klonk raar als hij dat wel deed. Lief, liefje, liefke, schat en lieverd verving hij door mijn eigen naam, vrijwel alleen als hij pissig was.